Promovendi op het podium
Van januari tot april biedt promovendi op het podium elke derde donderdag van de maand vanaf 15.30 uur nieuwe historische inzichten, zoals de restitutie van 'roofkunst', zuivering van Amsterdamse ambtenaren na de oorlog, de invloed van antisemitisme op het Duitse lesprogramma en de staatkundige idealen van Nederlandse nationaalsocialistische intellectuelen.
Een ticket kost 15 euro. Hiermee heb je ook toegang tot de rest van het museum en de afsluitende borrel. Studenten, Vrienden van het Museum, Museumkaart- en Stadspashouders betalen 10 euro. Een passe-partout voor alle lezingen kost respectievelijk 45 en 30 euro.
Let op: in eerst instantie zou de lezing van Floris Kunert op donderdag 18 januari plaatsvinden. In verband met ziekte is die verplaatst naar donderdag 16 mei.
#1: Donderdag 15 februari - Anne van Mourik over 'Het spook van de honger': Hoe antisemitisme de Duitse klas inkwam (1933-1945)
In tijden van bezuinigen en schaarste is het eenvoudig om de ‘Ander’ weg te zetten als profiteur en als kostenpost. Kernvraag in zulke crisistijden is: wie heeft recht heeft op voedsel en zorg, en wie niet? Anne van Mourik gaat in haar lezing in op dit vraagstuk in nazi-Duitsland, waar schaarste en honger innig verstrengeld raakten met antisemitisme, en laat zien hoe deze giftige cocktail op scholen een belangrijke rol kreeg in het lesprogramma.
In schoolboeken werden Joden weggezet als ‘nutteloze eters’. Ze zouden niet willen werken en waren lui. Het waren ‘volksverdervers’, die tijdens de Eerste Wereldoorlog mensen hadden beroofd van hun wil om te volharden in tijden van honger, met het verlies van deze oorlog als gevolg. Krachtige maar misleidende woorden en beelden moesten scholieren doordringen van de dreiging die Joden veroorzaakten voor het voortbestaan van het Duitse ‘Volk’, vooral nu het ‘spook van de honger’ opnieuw in Duitsland rondwaarde.
Door dieper in te gaan op deze mobilisatie van jongeren als onderdeel van oorlogscultuur, laat Van Mourik zien hoe (ideeën over) schaarste en herinneringen aan honger cruciaal waren in het nazi-verhaal over de Joodse zondebok, en hoe honger een belangrijke bouwsteen werd in het rechtvaardigen van genocide.
#2: Donderdag 21 maart - Jeroen Kemperman over de 'juiste houding': Amsterdamse gemeenteambtenaren tijdens de bezetting
Na de bevrijding hebben vele Amsterdamse gemeenteambtenaren zich voor een zuiveringscommissie moeten verantwoorden. In deze presentatie zullen vooral dossiers met betrekking tot zaken tegen diverse leidinggevenden van gemeentelijke diensten centraal staan. Meerdere directeuren zijn voor een zuiveringscommissie gedaagd naar aanleiding van door hun eigen ondergeschikten ingediende klachten. In die zaken komen bepaalde kwesties steeds weer terug. De ene casus was omvangrijker en ingewikkelder dan de andere, maar in meerdere gevallen diende een afweging gemaakt te worden tussen, aan de ene kant ‘het goede’ wat een directeur eventueel gedaan heeft, en aan de andere kant een houding die als al te ambtelijk of zelfs als nalatig beschouwd kon worden. Wat werd de aangeklaagden na de oorlog precies verweten, met welke argumenten hebben zij zich trachtten te verdedigen?
#3: Donderdag 18 april - Afke Berger over een Führerstaat aan de Noordzee: Nederlandse nationaalsocialistische intellectuelen en hun staatkundige idealen.
Niet alle Nederlanders ervoeren de de inval van nazi-Duitsland in mei 1940 als een schok. Sommigen zagen de kansen die de oorlog met zich meebracht. Johan Herman Carp, jurist, Spinozakenner en afdelingshoofd van de provinciale griffie van Zuid-Holland, was er een van. “De partijen-staat in Nederland is dood,” schreef hij een maand na het begin van de bezetting. “De herinnering aan zijn bestaan doet reeds onwezenlijk aan, voorzover zij de gedachte oproept aan een Volk, dat de volksverbondenheid verloren had. Hoe anders is het nu! Het besef een gesloten volksgemeenschap te vormen en te moeten vormen is in het Nederlandsche Volk gewekt; de ineenstorting van het oude heeft ons Volk zichzelf doen hervinden.” En, iets verderop: “De tijd voor de leidersstaat is gekomen, al is zijn vorm uiteraard nog onzeker.”
Carps woorden kwamen niet uit de lucht vallen. In de jaren ervoor was hij langzaamaan steeds meer in de ban geraakt van het nationaalsocialisme, en met hem een flink aantal andere Nederlandse intellectuelen. Gevoed door gevoelens van crisis en ondergang en beïnvloed door ontwikkelingen in Italië, Duitsland en de Sovjet-Unie, werd in de jaren twintig en dertig in verschillende nieuwe verenigingen en kranten vurig gesproken, gedebatteerd en geruzied over de mogelijkheden die deze ideologieën konden bieden voor een nieuw en ander Nederland. De basis ervan zou moeten liggen bij een volkomen nieuw staatsbestel. Met de Duitse inval leek de ruimte eindelijk daar om daadwerkelijk aan dit ideaal te bouwen.
De praktijk bleek soms behoorlijk weerbarstig, onbestuurbaar en teleurstellend voor Carp en de zijnen. Hoezeer dat het geval was, laat Afke Berger in deze lezing zien. Aan de hand van de werkzaamheden en geschriften van Carp en de kringen waarin deze zich voor, tijdens en na de bezetting bewoog, gaat ze dieper in op deze nationaalsocialistische intellectuelen en de totstandkoming, uitvoering en het ‘naoorlogse leven’ van hun staatkundige idealen. Met haar voorbeelden toont Berger wat de aantrekkingskracht van een ondemocratische beweging als het nationaalsocialisme voor intellectuelen was en kan zijn, en wat de impact van hun steun was op de ontwikkeling van deze ideologie in Nederland.
#4: Donderdag 16 mei - Floris Kunert over de hernieuwde aandacht voor de restitutie van 'roofkunst'
Tijdens de bezettingsjaren 1940-1945 raakten Joodse inwoners van Nederland op grote schaal kunstbezit kwijt als gevolg van het naziregime. De inspanningen die in de jaren na de bevrijding werden geleverd om deze kunstwerken terug te brengen naar het land van herkomst waren indrukwekkend, maar alles behalve volmaakt. In Nederland verliep de restitutie van kunstwerken aan de oorspronkelijke Joodse eigenaren of hun nabestaanden moeizaam, met onbevredigende resultaten. Na enkele jaren werd het steeds moeilijker om kunstwerken op te sporen en informatie over de herkomst ervan te achterhalen. De focus verschoof naar financiële compensatie en de aandacht voor restitutie van kunstwerken verdween vrijwel geheel. Bijna een halve eeuw lang werd het onderwerp beschouwd als een definitief afgedane kwestie.
Dat veranderde halverwege de jaren negentig. In het kielzog van de aandacht voor Joodse bank- en verzekeringstegoeden kwam ook de restitutie van geroofde kunst opnieuw in de belangstelling te staan. Dat ging gepaard met hevig oplopende emoties en felle debatten, zowel in Nederland als daarbuiten. In 1998 werd een internationale conferentie over Joodse tegoeden, waaraan tientallen landen deelnamen, afgesloten met een set vrijblijvende richtlijnen voor de omgang met geroofde kunst uit Joods bezit. Een handvol landen, waaronder Nederland, heeft in reactie op deze gebeurtenissen beleid gemaakt en de restitutie van onvrijwillig verloren kunstwerken hervat. Ook vandaag de dag, ongeveer 80 jaar nadat de gebeurtenissen plaatsvonden, zijn debatten over de teruggave van wat inmiddels als 'roofkunst' wordt aangeduid niet in hevigheid afgenomen. Waarom is dat?