Het bombardement van Amsterdam-Noord in kinderdagboeken
In de ochtend van 17 juli 1943 voerden Amerikaanse bommenwerpers een aanval uit op de Fokkerfabriek aan de Papaverweg in Amsterdam-Noord. De Duitse bezetter had de fabriek gevorderd en liet er oorlogsmateriaal maken. Vanwege slechte weersomstandigheden lukte het de onervaren vliegtuigbemanningen niet om het doelwit te treffen. De bommen vielen midden in de Van der Pekbuurt, Bloembuurt en Vogelbuurt. Die dag kwamen 185 burgers om.
Eén projectiel doorboorde het dak van de Sint Ritakerk waar juist honderden mensen bijeen waren om het vijfentwintigjarig bestaan van de parochie te vieren. Gelukkig ontplofte de bom pas diep onder de grond en bleef het aantal dodelijke slachtoffers beperkt tot elf. In het naastgelegen Sint Rosaklooster kwamen zeven nonnen om het leven. Verderop aan de Meeuwenlaan werd de volle wachtkamer van een huisartspraktijk getroffen waarbij 29 doden vielen. Het politiebureau aan de Adelaarsweg werd verwoest, waarbij drie agenten en enkele arrestanten werden gedood.
(tekst gaat verder onder de afbeelding)
Henk Duijm is een van de kinderen die het jubileum in de Ritakerk meeviert. Tegen het eind van de mis gaat het luchtalarm, even later horen de kerkgangers luide knallen. In zijn dagboek schrijft Henk: “De kerk dreunt, de grond siddert en we horen bommen gieren en inslaan en de geweldige ontploffingen. De kinderen worden angstig en velen beginnen te huilen. Dan zie ik ineens het achterste gedeelte van de kerk uiteensplijten: stukken muur vallen om en de kerk wordt eensklaps donker daar alle lichten uitgaan en het puin en stof het geheel nog donkerder maken”.
Henk belandt onder een kerkbank en vindt op de tast zijn weg naar de uitgang. In de Van der Pekstraat is het vies en glibberig door gesprongen waterleidingen. Bommen zijn ontploft in de plantsoentjes in het midden van de straat waardoor “modder tegen de huizen gesmakt is en de straten vol slik zijn”.
Over scherven van kapotte dakpannen rent hij naar zijn huis aan de Sleutelbloemstraat 2. Maar hij vindt slechts een hoop stenen met het dak er schuin op. Na lange tijd en met veel moeite worden zijn moeder, zus Maria en broertje Piet levend onder het puin vandaan gehaald.
Terwijl Henk in de kerk zat, waren zijn moeder en zus het huis aan het schoonmaken. In haar dagboek schrijft Maria dat ze voor de grap tegen haar moeder zei : “ik zal maar niet verder gaan met stoffen, want als er een bom op valt heb ik het voor niets gedaan”. Even later hoorden ze een suizend geluid gevolgd door een harde klap: “De vloer gleed onder onze voeten uit en wij tuimelden met z’n drieën naar beneden. Terwijl we vielen bonsden de stenen en stukken hout op onze hoofden, ruggen en overal […] onze mond zat vol met stof en stukjes puin”. Maria en haar broertje Piet raakten beklemd onder de trapleuning. Tien centimeter boven het hoofd van haar moeder was een groot brok van de schoorsteen blijven hangen. Moeder lag op haar rug met haar benen bungelend in een gat, haar “donkerblauwe regenmantel zag wit van de kalk”. Na lange angstige momenten bevrijdde het blokhoofd van de luchtbescherming moeder, Maria en Piet.
Het hele gezin van Henk en Maria Duijm was gespaard gebleven en kreeg later een huis toegewezen in Amsterdam-Oost.
De dagboeken van Henk en Maria Duijm zijn opgenomen in collectie 244 Dagboeken en egodocumenten onder respectievelijk nummer 1808 en 1807.
In de beeldcollectie van het NIOD is een serie foto’s opgenomen van de schade die het bombardement heeft veroorzaakt.