Kleine beestjes van groot belang: hoe Emmanuel Speijer entomologisch onderzoek deed in de concentratiekampen
Emmanuel Arnold Maurice Speijer werd op 16 mei 1904 geboren in Den Haag. Hij promoveerde als bioloog op een proefschrift over mineervliegen, en werkte in de jaren daarop als docent. In de maanden voor zijn deportatie werkte hij aan het in 1941 opgerichte Joods Lyceum, waar Joodse kinderen les kregen die vanaf dat schooljaar niet meer naar reguliere scholen mochten.
Interneringskamp De Schaffelaar
Op 19 december 1942 werd Speijer samen met zijn familie naar interneringskamp De Schaffelaar bij Barneveld gedeporteerd. Dit was een kasteel waar tussen 1942 en 1943 meer dan 600 joodse Nederlanders gevangen zaten die van ‘maatschappelijk belang’ waren. Zij waren vanwege hun connecties of functie in eerste instantie vrijgesteld van deportatie naar het Oosten, maar kregen eveneens te maken met steeds strengere regels.
Het is niet geheel duidelijk waarom Speijer in dit kamp terechtkwam. Hij moest er lesgeven in aardrijkskunde en biologie én allerhande klusjes in het kamp verrichten. Wanneer hij even vrij was, ging hij om zijn zinnen te verzetten samen met kinderen die in het kamp gevangen zaten op zoek naar insecten om te verzamelen. In de tuinen en in de kasteeltoren op het landgoed vond hij lieveheersbeestjes, houtmijten en vlinders. Ook werd Speijer bijvoorbeeld ingezet bij het verwijderen van een wespennest. Waar anderen deze klus als vervelend hadden kunnen zien, maakte hij van de gelegenheid gebruik om de kolonie nauwkeurig te bestuderen.
Samenwerking met het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie
Al die tijd onderhield hij contact met professoren van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden, de voorloper van het Naturalis. Zij voorzagen hem van spullen, zoals spelden en alcohol voor preparaten, in ruil voor observaties en insecten voor hun eigen collectie. Na enkele maanden werd Speijer zelfs vrijgesteld van zijn onderwijstaken om in opdracht van het museum onderzoek te doen op het landgoed van het interneringskamp.
Lang duurde Speijers verblijf in de Schaffelaar niet. Na negen maanden werd hij weggevoerd naar Westerbork. Hij vond het belangrijk dat zijn collectie bewaard zou worden, zelfs als dat gedaan moest worden door de Duitsers. Hij verzocht hen daarom om de collectie veilig te stellen. Het is mede dankzij deze inspanningen dat een deel van zijn collectie vandaag de dag nog te bewonderen is in het Naturalis.
‘Entomoloog in de Quarantaine’
‘In het begin zag het er niet naar uit, dat mijn verblijf in dit kamp entomologisch interessant zou worden’, schrijft Speijer over zijn eerste dagen in Westerbork. Al snel werd hij echter benoemd tot ‘entomoloog in de Quarantaine’ bij de Geneeskundige Dienst van het kamp. In plaats van de rupsen die hij in De Schaffelaar had bestudeerd, moest hij nu nieuwe kampgevangenen onderzoeken op luizen en mijten. Deze beestjes moesten uiterst zorgvuldig verwijderd worden, omdat ziektes zich snel konden verspreiden in het kamp.
Ondanks de nauwkeurige controle in ‘De Quarantaine’ braken er in Westerbork verschillende ziektes uit. Over één daarvan – de mysterieuze ziekte 7 – schrijft Speijer uitvoerig. Zou deze ziekte veroorzaakt worden door luizen? Of was de boosdoener een mijt die via door de Duitsers uitgedeelde vodden uit Griekenland was binnengekomen? Om een antwoord op deze vraag te vinden begon Speijer een onderzoek. Hij stuurde preparaten van geïnfecteerde huid naar Leiden, zonder succes.
Insecten tussen de bonen
Naast zijn werkzaamheden bij de Geneeskundige Dienst begon Speijer weer insecten te verzamelen. Hiervoor moest hij echter wel eerst de SS-Commandanten van het nut van zijn onderzoek overtuigen. Speijer kwam erachter dat zijn medegevangenen stiekem insecten toevoegden aan de bonen en erwten die zij uit moesten zoeken, om zodoende de partijen die door de bezetter verkocht zouden worden in waarde te doen verminderen.
Hij speelde dit spel mee en deed tegenover de commandanten alsof hij een grootschalig experiment opzette om de oorzaak van de plaag te achterhalen. In het hele kamp verspreidde hij potten met daarin kevers en bonen, zogenaamd om in kaart te brengen onder welke omstandigheden de kevers de bonen aantastten. Uit de experimenten kwam – zoals hij verwachtte – geen nieuwe informatie, maar het gaf Speijer wel de mogelijkheid zich vrij in het kamp te bewegen.
Bijna een jaar na aankomst moest Speijer weer op transport. Hoewel de ondercommandant interesse toonde in Speijers onderzoek en hem derhalve aanbood dat hij in Westerbork mocht blijven, besloot Speijer toch met zijn ouders mee weggevoerd te worden naar Theresienstadt.
Vlektyfus in Theresienstadt
Het laatste – en misschien wel meest bewogen – jaar van zijn gevangenschap bracht Speijer door in het Tsjechische concentratiekamp Theresienstadt. De tyfusuitbraak die hier in de eerste helft van 1945 uitbrak is tegenwoordig een van de meest besproken uitbraken van de Tweede Wereldoorlog. Uit angst voor de geallieerde opmars werden grote groepen gevangenen in de laatste maanden van de oorlog door de Duitsers naar Teresienstadt afgevoerd. Al snel was het niet meer mogelijk alle nieuwe gevangenen te controleren op luizen en te ‘ontsmetten’. Het gevolg was dat de kleerluis – de voornaamste verspreider van de vlektyfus – zich razendsnel door het kamp kon bewegen.
Door zijn nauwe contact met patiënten raakte Speijer zelf ook besmet met de vlektyfus. Na twee dagen was zijn koorts zo hoog dat hij niet langer door kon werken. Een dag later werd het kamp door het Rode Leger bevrijd en verliet hij Theresienstadt als ‘liggend patiënt'. De honderden insecten die hij daar gevangen had, evenals een paar dozijn microscopische preparaten, kon hij hierdoor niet meenemen en bleven achter in het kamp.
Toen Speijer na de oorlog terugkeerde naar Nederland, was zijn ‘eerste werk, naar de verzameling te informeren’. Van zijn collecties in Westerbork en Theresienstadt is helaas weinig overgebleven. De entomologie had volgens hem toen echter wel bewezen ‘dat zij mede inhoud aan ons leven geven kan, zelfs in de moeilijkste omstandigheden.’ Onderzoek doen had hem een doel gegeven en ervoor gezorgd dat de bezetters hem niet geestelijk konden breken. De kleinste beestjes waren zo van het grootste belang.