Zonder jurisprudentie om op voort te kunnen bouwen, en onder de grote druk van de crisissituatie van vlak na de bezetting, was de Bijzondere Rechtspleging des te gevoeliger voor het politieke krachtenveld dat na de oorlog in de Nederlandse samenleving was ontstaan. Een belangrijke positie daarin werd ingenomen door de verzetsgroepen, die in weerwil van de heersende wetten van de bezettingsmacht aan hun eigen morele idealen waren trouw gebleven en nu, na de bevrijding, in de Bijzondere Rechtspleging het middel zagen om de heldere scheidslijn tussen goed en fout als normering voor de hele samenleving in te stellen. Daarbij hoorde een snelle en strenge bestraffing van de collaborateurs. Voor landverraad mocht de doodstraf worden toegepast, en scenario's als een collectieve verbanning van alle honderdduizend NSB-ers naar Nieuw-Guinea, werd door verzetskrant Het Parool als een serieuze mogelijkheid geopperd.
Voor de teruggekeerde regering was het cruciaal om de steun van de verzetsgroepen te hebben. Na vijf jaar afwezigheid, op veilige afstand van de gevaren en ontberingen die de Nederlandse bevolking onder de bezetting had geleden, kon de regering niet een beroep doen op een vanzelfsprekend moreel gezag. Dat moest ze verdienen. Alleen met een overtuigend beroep op een herstelde, streng opererende rechtsorde kon de regering de verzetsgroepen tevreden stellen, en daarmee ook demobiliseren en weer als normale gezagsgetrouwe burgers in de rechtsorde inkapselen.
Een andere factor in het naoorlogse krachtenveld waren de oude politieke partijen, met hun netwerk aan maatschappelijke en kerkelijke organisaties en media – de vertegenwoordigers van de vooroorlogse Verzuiling. Die vertolkten een heel scala aan overtuigingen en belangen, die niet zo makkelijk onder één noemer vielen te plaatsen. Wat ze met elkaar deelden was dat ze hun machtspositie van vóór de oorlog zo snel mogelijk wilden herstellen. Het herstel van de rechtsstaat gold daarbij eveneens als hoge prioriteit, maar dat betekende voor deze groepen lang niet altijd hetzelfde als wat de verzetsbeweging eronder verstond. Er kon vanuit deze hoek dan ook scherpe kritiek klinken op de Bijzondere Rechtspleging als er misstanden aan het licht kwamen. Waar de verzetsgroepen die nog wel eens als onvermijdelijke nevenschade van een strenge en snelle rechtsgang interpreteerden, werden die in de kringen van de oude bestuurderspartijen eerder gezien als een beschamende smet op de eerbaarheid van de Nederlandse beschaving, die toch geacht werd wezenlijk anders te zijn dan het brute Duitse nationaalsocialisme.
Zo schreef het Algemeen Handelsblad in november 1945: ‘Wij leven nu in een dictatoriaal tijdperk, dat ontoelaatbaar is in het Nederlandsche bestaansrecht’. In een reeks artikelen bleef de krant aandringen op het herstel van 'de normale rechtsorde in Nederland, de rechtszekerheid, met een zoo snel mogelijke verdwijning van resten noodrecht en Nazi-erfenissen in de rechtspleging, maar ook in de mentaliteit en het moreel van een geestelijk zoo lang getreiterd, en hier en daar bedenkelijk gedemoraliseerd volk.’
Het opvallende was dat in het politieke krachtenveld van de naoorlogse samenleving, verschillende partijen voortdurend naar de ‘rechtsstaat’ verwezen; niet alleen om de eigen idealen te bepleiten, maar in veel gevallen ook om andere partijen in diskrediet te brengen. Dat laatste gold al helemaal voor de groep die het meest direct met de Bijzondere Rechtspleging van doen had: de collaborateurs zelf.
Door te wijzen op de rechtsstatelijke punten waar hun aanklagers in gebreke bleven, hoopten de aangeklaagden hun eigen zaak te versterken, niet alleen in de rechtbank, maar ook in de publieke opinie. Meteen vanaf de bevrijding verschenen brochures en kleine boekjes van bekende en minder bekende collaborateurs, waarin die uitgebreid vertelden over de misstanden die ze hadden ervaren toen ze gearresteerd werden of tijdens hun verblijf in een interneringskamp of in hun berechting. Daarbij konden ze het vaak niet laten om te suggereren, of gewoon ronduit te beweren, dat de manier waarop zij door de Nederlandse autoriteiten waren behandeld net zo wreed, of misschien wel wreder en onmenselijker was, dan het regime van de nazi's was geweest.
Scherpe kritiek op de Bijzondere Rechtspleging klonk ook in de populaire kranten. De Ochtendpost, een veelgelezen sensatieblad dat zich vaak tegen de gevestigde orde keerde, hekelde de misstanden in de interneringskampen en richtte zich tegen de schending van de rechtsprincipes door de Bijzondere Rechtspleging. ‘Van den vijand neemt men niet de beulspraktijken der concentratiekampen over’ schreef de krant in juli 1946. Volgens de Ochtendpost lag de oorzaak van de onrechtmatigheden in de Bijzondere Rechtspraak in het feit dat die van bovenaf, door de regering in Londen, was opgelegd, en dat het Nederlandse volk daar nooit een stem in had gehad: ‘Wij meenen, dat zulk strafrecht de bezonken goedkeuring van een democratische volksvertegenwoordiging behoefde. Hetgeen niet geschiedde.’
De Telegraaf, die zelf wegens collaboratie een publicatieverbod had gekregen, schreef vanaf het moment dat ze weer mocht verschijnen, al even kritisch over de Bijzondere Rechtspleging: ‘De invloed van onrecht, door deze rechtspleging begaan, heeft inderdaad vernietigend werk in Nederland gedaan. Nog dagelijks ondervindt men de naweeën van een jurisdictie, die spotte met alles, waaraan het land van Grotius en Asser zijn naam als rechtsstaat ontleent,’ schreef de krant in juni 1950. Het argument dat de Nederlandse autoriteiten geen keuze hadden gehad, omdat de bevolking anders tot bloedige eigenrichting was overgegaan, verwierp de Telegraaf stellig: ‘In zekere kringen doet men het nog altijd voorkomen alsof na de bevrijding het alternatief was: bijltjesdag of bijzondere rechtspleging. Wij hebben het een gekregen noch het andere, doch wij kregen wel een bijltjesdag, die bijna vijf jaren heeft geduurd, een bijltjesdag met gruwelijk onrecht.’
De morele verontwaardiging die uit deze stukken uit de Ochtendpost en De Telegraaf sprak, en uit de publicaties van de collaborateurs zelf, richtte zich steevast op de rechtsstatelijke normen die door de Bijzondere Rechtspleging werden geschonden: het toonde voor hen aan dat de Nederlandse autoriteiten zelf niet eens konden voldoen aan de normen die ze beweerden hoog te houden. Waar haalden ze dan het recht vandaan om de collaborateurs zo ongenadig te veroordelen?
Afgezien van de duidelijke nivellerende bijbedoelingen die een aantal van de meest felle critici van de Bijzondere Rechtspleging hadden, waren hun kritiekpunten niet altijd onterecht: er hadden inderdaad ernstige misstanden in interneringskampen plaatsgevonden, waar de regering onvoldoende onderzoek naar deed en rekenschap van gaf. Dat de Tweede Kamer ook ná de bevrijding lange tijd geen stem kreeg in de Bijzondere Rechtspleging, was volgens de Kamerleden zelf een bewijs van onnodig autoritair optreden van de regering. En de vraag in hoeverre oorlogswraak doorspeelde in de Bijzondere Rechtspleging ten koste van rechtsstatelijke normen, werd ook door vooraanstaande juristen gesteld.
Maar waar de felle critici uit de kringen van collaborateurs en De Telegraaf en De Ochtendpost geen aandacht voor hadden, was dat hun kritiekpunten ook binnen de Bijzondere Rechtspleging klonken en werden besproken – tot de hoogste instanties aan toe.